BELEGERING DER STARCKE STADT GROLLE
HOOFDSTUK II

HET STAATSE LEGER RUKT OP


Het Staatse leger, dat bestaat uit 55 vanen (of eskadrons) ruiterij en 168 vendelen of compagnieën. Een vendel bestaat uit 150 man voetvolk. He leger is bevolen bijeen te komen bij een eiland gevormd door de Waal en de Rijn, " 't welk d'ouden ook genoemt hebben het eiland der Batavieren...". Hier wordt het hele leger ingescheept, met name omdat het vervoer over het water de kosten aanzienlijk drukte.

"Dogh de wegh te waeter, die, gelijk hy de minste kosten maekte, heeft ook toen de hoop te leur gestelt; zoo dat door d'onzeekerheeden van weeder en windt de troepen weinigh min dan tien dagen laeter als men geschikthadt, ter gestelder plaetse aenquamen..."

De prins is bang dat door deze tien dagen oponthoud de Spanjaarden, die tegen die tijd allang weten dat Frederik Hendrik met een groot leger oprukt, genoeg tijd zouden hebben gehad om zelf een leger op de been te brengen.
Zou dit daadwerkelijk het geval zijn, dan zou moeten worden afgezien van een beleg en zouden de Staatse troepen moeten terugtrekken.
Maar de Spanjaarden hadden niet voldoende voorzorgsmaatregelen getroffen om snel een leger in het veld te kunnen brengen; men beschikte over te weinig geld en andere zaken voor een veldtocht en, zoals Hugo de Groot schrijft:

"... ook haddense niet gelooft, dat de vyandt die moedt en kragten hebben zoude, om een plaets van de stroomen afgeleeghen, en zoo gevest, te darren aentasten."

Dat de Spanjaarden niet op tijd waren om de belegering van Grolle te voorkomen, kan ook te wijten zijn aan een schijnaanval bij het Duitse stadje Goch, uitgevoerd door een gedeelte van het Staatse leger. De Spanjaarden wisten dat het Staatse leger eraan kwam, maar ze wisten niet wat het uiteindelijke doel van de veldtocht was. Door een schijnaanval werden de Spanjaarden op het verkeerde been gezet wat betreft het uiteindelijke doel van het Staatse leger.


VORIGE HOOFDSTUK VOLGENDE HOOFDSTUK