BELEGERING DER STARCKE STADT GROLLE
HOOFDSTUK I

VOORAF


"'t Iaer nae de reekeninge der Christenen zestien hondert seven en twintig liep nae de Soomer..."

In Den Haag vergadert de Staten Generaal over de wijze van voortzetting van de oorlog tegen de Spanjaarden.
Duidelijk blijken de tegenstellingen die heersen tussen de verschillende staten wanneer het gaat om het vaststellen van een gezamenlijk standpunt ten aanzien van de te voeren oorlogspolitiek.
De gewesten Holland en Zeeland (de twee machtigste gewesten binnen de Staten Generaal), vinden dat al het geld dat beschikbaar is voor de oorlog gebruikt moet worden ter beveiliging van de zee.

"Maer de Landtschappen oover de Rhijn brachten weederom te berde de voorslaegen gedaen in 't voorleede jaer, nae 't ontvesten van Oldenzeel, om Weesel, Linghen, Grol aen te tasten."

De stadhouder, prins Frederik Hendrik, is het in eerste instantie eens met het standpunt van de staten Holland en Zeeland. Hij geeft de moeilijkheden aan die zich zouden voordoen tijdens het belegeren van bovengenoemde steden: voor het beleg van Wezel zou een erg groot leger noodzakelijk zijn om alle toegangswegen (en de Rijn) te bewaken. Lingen ligt ver buiten de grenzen van de Republiek en de prins wijst er dan ook op dat de Spanjaarden hiervan gebruik zouden kunnen maken door elders in de Republiek aan te vallen. Over Grolle zegt Frederik Hendrik het volgende:

"... dat Grol was een sterkgeveste plaets, welvoorzien van volk en geschut, en, 't voornaemste van allen vijf ueren gaens van de stroomen lagh; waer door het den Spanjaert vry stond den toevoer te bekommeren, of te strijde trekken."

Al deze bezwaren worden door de Staten Generaal tegen elkaar afgewogen en tenslotte besluit men om Grolle te belegeren.


VOLGENDE HOOFDSTUK