VOORAF
In Den Haag vergadert de Staten Generaal over de wijze van voortzetting van de oorlog tegen de Spanjaarden.
Duidelijk blijken de tegenstellingen die heersen tussen de verschillende staten wanneer het gaat om het vaststellen van een gezamenlijk standpunt ten aanzien van de te voeren oorlogspolitiek.
De gewesten Holland en Zeeland (de twee machtigste gewesten binnen de Staten Generaal), vinden dat al het geld dat beschikbaar is voor de oorlog gebruikt moet worden ter beveiliging van de zee.
De stadhouder, prins Frederik Hendrik, is het in eerste instantie eens met het standpunt van de staten Holland en Zeeland. Hij geeft de moeilijkheden aan die zich zouden voordoen tijdens het belegeren van bovengenoemde steden: voor het beleg van Wezel zou een erg groot leger noodzakelijk zijn om alle toegangswegen (en de Rijn) te bewaken. Lingen ligt ver buiten de grenzen van de Republiek en de prins wijst er dan ook op dat de Spanjaarden hiervan gebruik zouden kunnen maken door elders in de Republiek aan te vallen. Over Grolle zegt Frederik Hendrik het volgende:
Al deze bezwaren worden door de Staten Generaal tegen elkaar afgewogen en tenslotte besluit men om Grolle te belegeren.